Dit is een juweel van een boek. Het telt 70 pagina’s en bevat 61 prachtige reproducties van Joke’s schilderijen. Het boek is
nog te koop via Joke Frima, of via de boekhandel. Het ISBN nummer is 978-90-72736-53-6.
De inleiding is van Diederik Kraaijpoel, schilder publicist .
De plantenwereld is het onderwerp. Die keuze is begrijpelijk. Planten zijn mooi, zo mooi zelfs dat ze apart gekweekt worden om onze tuinen en huiskamers te verfraaien. Wat maakt ze mooi? Ten eerste de kleur, denk ik, die ongeveer is afgestemd op groen en bruin en daardoor een natuurlijke harmonie vertoont. Daarnaast zijn er nog meer bevredigende aspecten op te merken: de wetmatigheid van de groei, de nervatuur van bladeren, de regelmaat van de bloemen, de mechanica zelfs: stammen, stengels, takken, twijgen zijn dik aan het begin, dun aan het eind; logisch nietwaar, anders breken ze. Die logica ervaren wij als schoonheid. |
Die logica is echter ook weer niet een simpele rekensom. De wetmatigheid is niet dwingend: je kunt een paar takken weglaten of naar believen inkorten, zonder dat het wezen van de boom daaronder lijdt. Bij ledematen van mens of dier kun je je zulke vrijheden niet veroorloven. Bovendien staan planten redelijk stil, als het niet te hard waait. Ze bewegen wel, dat zie je als je ze schildert: door zwenkingen in de luchtvochtigheid zakken ze ineen of richten ze zich op. Maar vergeleken met een dier of mens blijven ze op hun plaats.
Ook de schilder streeft naar wetmatigheid, naar het overwinnen van toeval en chaos. De individuele plant werkt daar van nature aan mee.Het is echter wel zo, dat in de ruimtelijke constellatie van de natuur nog veel te veel toeval zit. Neem een foto van struikgewas en kijk wat er gebeurt. Takken kruisen elkaar op onduidelijke wijze, contouren groeien samen tot onoverzichtelijke klonten, hele partijen vallen weg in de schaduw. Het is dus eigenlijk zo: de wetten van de plantenwereld scheppen schoonheid, maar schieten te kort wanneer we tot een overzichtelijke voorstelling willen geraken. Dat geldt overigens niet alleen voor vegetatie. De wereld is een rommelige aangelegenheid. De kunstenaar moet krachtdadig optreden om orde te scheppen.
Dat regelend ingrijpen is al oeroud. Een van de meest voor de hand liggende ordeningsprincipes is: alles overzichtelijk naast elkaar plaatsen. Of je nu kijkt naar Egyptenaren of naar Indiërs, Azteken, klassieke Grieken of middeleeuwers: wat het eerst opvalt is een strenge frontale nevenschikking, ten naaste bij wat we bedoelen met ‘de dingen op een rij zetten’, als we iets duidelijk willen maken. De meest eenvoudige uitvoering daarvan heeft tot gevolg dat de voorstelling plat is, zie bijvoorbeeld de mozaïeken in de San Apollinare Nuovo te Ravenna, een schier eindeloze reeks martelaren. De hypnotiserende werking van de herhaling is hier zichtbaar; geen letterlijke herhaling, want de hoofden, de gewaden en de handen met de martelaarskroon vertonen kleine verschillen. Een latere, verdere uitwerking van het frontaliteitsprincipe is te zien in menige Renaissance-compositie, zoals die van Cosimo Tura . De voorstelling is niet meer plat, de figuren zijn plastisch en hebben ruimte om zich heen; de frontaliteit wordt hier niet gedragen door herhaling, maar door symmetrie, eveneens met een zekere afwisseling toegepast.
Dergelijke werken heeft Joke Frima met aandacht bestudeerd. Ze vertelt dat ze zich van begin af aan voelde aangetrokken door de sacrale werking van deze composities. In haar schilderijen is de invloed van die voorbeelden terug te vinden. Herhaling, symmetrie en de daarmee samenhangende frontaliteit zijn de kenmerken van de meeste van haar composities. Het heeft een kerkelijk effect. In Het flesjes défilé worden dezelfde twee flesjes met boshyacinten herhaald, maar met variatie, net als bij de martelaren in Ravenna. Een verrijking is de veelvuldig optredende hiërarchie. Een indrukwekkend object staat in het midden, aanbeden of omdanst door klein grut. De Kaki-vrucht, omringd door katjes, is uiteraard een stilleven, maar je kunt je niet ontrekken aan de indruk dat we hier te doen hebben met een altaarstuk met een goddelijk persoon, geflankeerd door heiligen en engelen; ongeveer het groepje dat in de kunstgeschiedenis de titel sacra conversazione heeft gekregen.
Een onderdeel van de compositie is de kleur. Die is in de werken van Joke onveranderlijk harmonisch. De natuur werkt hier prettig mee. Je zou, bij zoveel zachte bruinen, okers en groenen, in navolging van Rembrandt van het ‘samenvoegen der bevriende verven’ kunnen spreken. Intussen komen er nu en dan, bij bloemen en felgekleurde vruchten, toch flinke kleurtegenstellingen voor de dag. Zo’n papaver wordt in de volksmond niet voor niets een klaproos genoemd. Hoe komt het dat door die klap de omgeving niet platgeslagen wordt? Het geheim zit in een zorgvuldige afweging van nuances. Het rood van de bloembladen bestaat maar voor een klein gedeelte uit verzadigd cadmium-rood: er is nauwelijks een plek te vinden waar de verf zo maar uit de tube komt, alles is gemengd. De lichte delen zijn gemengd, soms met wit, voorts met cadmiumgeel citroen en –oranje; in de schaduwen komen oxydrood, alizarine-kraplak en zonodig chroomoxydhydraat-groen erbij te pas. In de achtergrond zijn ook roden te zien; ze zijn gedempt, maar belangrijk, want ze preluderen op de grote klap in het midden. Het gaat er dus om, de juiste kleurverhouding te bereiken. Het luistert nauw: als je er fouten in maakt, gelooft de beschouwer de ruimtelijke continuïteit van de voorstelling niet.
In de zeventiende eeuw bestond er voor het kleurgebruik een begrip houding, waarmee ‘verhouding’ bedoeld werd. Een schilderij zonder de juiste houding deugde niet. Aldus doceerde Rembrandt aan zijn leerlingen; Samuel van Hoogstraten heeft het allemaal vroom opgeschreven. Voor de nauwkeurige kleurnuances kwam in de negentiende eeuw, waarschijnlijk via Corot, het woord valeurs in zwang. Dat het in de eerste plaats licht-donker gradaties zijn, is te merken als je zwart-wit foto’s maakt van een schilderij van vóór ±1900: de ruimtelijke constellatie van de compositie is dan even gemakkelijk af te lezen als wanneer je haar in kleur ziet. De eenheid is een tonale eenheid. We herkennen haar in de academische houtskooltekening – de uitgewerkte modelstudies waar menig jong kunstenaar een grote afkeer tegen ontwikkelde. | Niettemin bleef de tonaliteit gehandhaafd: de impressionisten lieten verbale minachting voor de academische praktijk horen, maar ook hun schilderijen zijn in zwart-wit foto nog steeds uitstekend bekijkbaar. Pas bij Matisse en de expressionisten wordt de tonale basis verlaten. In de huidige schilderkunst is van zulke subtiliteiten doorgaans niets te merken. Kleurgebruik is volstrekt willekeurig, bijna altijd met forse tegenstellingen vanwege de concurrentie met de billboard-reclame. Als je een jonge schilder er op wijst dat er van elke kleur een licht- en een schaduwversie bestaat, kijkt hij of hij het in Keulen hoort donderen. Dat komt vooral door gebrek aan inzicht. Op de overgrote meerderheid van de Nederlandse kunstacademies wordt na ±1950 geen les meer gegeven over valeurs. Van de huidige generatie docenten heeft praktisch niemand er enig benul meer van. |
Hoe kan het dan zijn dat Joke Frima (geboren 1952) er zo goed in is? Talent, allicht, maar dat is niet voldoende. Ze moet het ergens vandaan gehaald hebben. Ze bezocht academies in Rotterdam en Tilburg, maar daar viel voor haar niets zinnigs op te steken. In Florence bleek de toestand beter. Daar meldde ze zich in 1976 bij de studio van signorina Simi, een stokoude dame die de klassieke disciplines onderwezen had gekregen door haar vader, een Florentijnse schilder die op zijn beurt het vak geleerd had in Parijs, van Gérôme zelf. Het trefwoord bij deze lessen was valori, de toonwaarden die voor het suggereren van plastiek en ruimte onontbeerlijk zijn. Aan één stand van een model werd een uur of tachtig besteed, om met eindeloze grijsgradaties in houtskool het optimale verloop van licht naar donker te bereiken. Geschilderd werd er niet, want het had volgens de signorina geen zin om kleur te gaan gebruiken alvorens de valori in zwart-wit volkomen werden beheerst. De negentiende-eeuwse traditie, die door de avant-garde afgeschaft leek, blijkt taaier dan we dachten en wordt in sommige centra nog doorgegeven aan leergierigen. De resultaten van dit onderwijs zijn in Joke’s werk goed te volgen. Een schilderij begint altijd met een houtskooltekening op het geprepareerde doek of paneel. De losliggende houtskool wordt eerst afgeklopt, de rest wordt met een stijve kwast met onverdunde verf stevig in de poriën van de grond gewreven; dat droogt zeer snel. Het overblijvende teveel aan houtskool wordt weggeveegd. We hebben nu meteen een voorstelling, die min of meer lijkt op het beoogde eindresultaat, maar in vage vormen en kleuren. Daarna komt de doorwerking, waarin vorm en kleur tot voleinding worden gevoerd. De oude meesters hadden tussen tekening en definitief schilderij soms nog een aparte fase, een min of meer monochrome onderschildering. Die fase wordt door Joke overgeslagen. Niettemin is het duidelijk dat haar werk te plaatsen is in de grote traditie, zoals die in Europa van de zestiende tot en met de negentiende eeuw in gebruik was.
Tradities zijn er om te volgen, dat wil zeggen: niet de resultaten klakkeloos herhalen, maar verder gaan in dezelfde richting. Het is uitgesloten dat iemand Joke’s schilderijen zou verwarren met die uit voorgaande eeuwen. De originaliteit van het werk is manifest; het is ongeveer aan te wijzen waar die in zit. Daar is de al eerder genoemde eigenwijze combinatie van Gotische vlakheid en ruimtelijk illusionisme, twee principes die in dit oeuvre tot de uiterste tegenstelling zijn opgevoerd, maar elkaar niet bijten. Wat verder opvalt is de merkwaardige ‘dichtheid’ van verfbehandeling: niets is dun neergeveegd, niets is hoog-pasteus opgemetseld – over het hele vlak heerst een tamelijk gelijkmatige korte toets met onverdunde verf, die herinnert aan een geknoopt tapijt. Je zou verwachten dat het resultaat dan ook net zo plat is als een tapijt, maar dat blijkt niet het geval. Op de meeste reproducties is het effect niet te zien, vanwege de verkleining – maar waar een schilderij één op één is weergegeven, bijvoorbeeld Aardbeien (pag. XX), is het goed te bestuderen. Je ziet dan meteen dat de korte toets niet eentonig werkt, integendeel, zij verleent het oppervlak een bijzondere intensiteit. Zo’n klein werk is in één ruk nat in nat geschilderd; bij grotere gecompliceerde composities is dat uiteraard niet mogelijk.
Alles op die schilderijen is dichtbij. Het realisme is zo bedrieglijk dat je denkt een hand uit te kunnen steken om die vrucht daar aan te raken. Dat komt doordat de ruimte op een werk van Joke nooit erg diep is. Het landschap is hoogstens uit het raam gezien of vormt een coulissenwand achter het grijpbare object op de voorgrond. De ‘diepste’ composities zijn die met de waterlelies. Daar kijken we waarachtig een meter of tien de ruimte in. Maar de horizon ligt buiten beeld. Het gevoel van intimiteit dat de beschouwer ervaart, is te verklaren door de nabijheid van de afgebeelde dingen. Dit alles zorgt voor een persoonlijke onverwisselbare stijl. De vraag is: waarom kijken we naar deze schilderijen met groot genoegen? Ik denk dat het in Joke’s visie op de natuur zit. De mens speelt hier geen rol. Dat bekomt ons goed, want er zijn al veel te veel mensen. Het lijkt trouwens alsof hinderlijke menselijke voortbrengselen eveneens ontbreken. Geen automobielen, treinen of vliegtuigen daveren langs. Hier heerst rust. Wel zijn er delen van het privé woonhuis te zien, dat wel hoofdzakelijk een plantenbergplaats lijkt. De echte natuur heeft uiteraard haar onaangename kanten, als daar zijn ziekte en dood. Daar is hier nauwelijks sprake van. Stengels, bladen en vruchten zien er overwegend fris en weelderig uit. Hier en daar friemelt een ongevaarlijk diertje. Het Kwaad is afwezig; dit moet het Paradijs zijn. Weliswaar is een blad soms verdord of door rupsen aangevreten, een terloopse verwijzing naar de afvalrace. Maar die gedachte wordt bedolven onder het alles overkoepelende gevoel van welbehagen. Geen gevecht, geen winst of verlies. Dat is heel juist gezien van Joke. Ellende is er al genoeg in de krant en op de teevee; ook thuis loopt het niet altijd zoals het moet. De kunst is er om de chaos te overwinnen. [ TERUG ]